Steun ons en help Nederland vooruit

Werkgroep Kansen arbeidsmarkt


Een aantal D66-leden van de thema-afdelingen Senioren en Samenleving en Economie onderzoekt middelen om arbeidsparticipatie voor ouderen te stimuleren. Dit ter aanvulling van AOW en pensioenuitkeringen, of voor diegene die op deze wijze actief willen (blijven) participeren in de samenleving.

OUD en ARM

Een verkenning van de financiële positie van 55-plussers

 In de publieke opinie bestaat het beeld dat gepensioneerden het goed hebben. De huidige generatie 65-plussers is de rijkste ooit, zeggen de cijfers van het CBS, een op de tien heeft een vermogen boven 200.000 euro. Maar van grote groepen ouderen is het leven niet zo rooskleurig, van veel meer mensen dan je denkt. Vier van de tien ouderen is arm, zes van de tien heeft flink minder koopkracht dan 5 jaar geleden. Ongeveer 1,25 miljoen ouderen leven onder de lage inkomensgrens van € 20.000 per jaar, 325.000 daarvan leven onder de armoedegrens van € 12.300 per jaar. Volgens het CBS komt armoede vooral voor in de groep 55 – 67, ouderen die nog niet gepensioneerd zijn, die werkloos zijn geworden en die tot hun pensionering moeten leven van een uitkering.[1] Voor die groep geldt dat zij het meest in langdurige armoede leven, d.w.z. meer dan 4 jaar achtereen een inkomen hebben beneden € 12.300 per jaar. Terwijl het percentage langdurige armoede voor andere leeftijdsgroepen de laatste jaren is gedaald, is dat bij de groep 55 – 67 jarigen juist toegenomen.

Op de leeftijd van 67 verandert er iets voor deze mensen. Eindelijk AOW, een basisinkomen dat op zich genoeg zou moeten zijn. Toch zijn maar liefst 93.000 65-plussers arm. Met name de 90-plussers; van hen is 9% arm. Een groter deel, in totaal 176.500 huishoudens, bevindt zich in een zwakke inkomenspositie. Behalve de oudste ouderen zijn dat met name weduwen, gescheiden vrouwen en ouderen met een niet-westerse achtergrond (die waarschijnlijk slechts een deel van de AOW ontvangen) en ouderen met hoge zorgkosten.[2]

Dit paper brengt de situatie in beeld en draagt mogelijke oplossingen aan om armoede onder ouderen te bestrijden en waar mogelijk te voorkomen.

  1. Wat zijn ouderen en wat is arm?

Een eenduidige definitie van “de oudere” is er niet.

Als het over oudere werknemers gaat doelt men op de groep tussen 55 en 65, voor de belastingwet geldt een leeftijdsgrens van 65 jaar, bij het gebruik van zorgvoorzieningen richt men zich vooral op 75-plussers. Voor deze verkenning houden we de definitie aan dat ouderen mannen en vrouwen zijn ouder dan 55 jaar. Dat is in de levensfasetheorie van de psycholoog Erik Erikson de overgang naar de laatste levensfase.[3]

 

Voor het begrip armoede gebruiken we de definitie van het CBS: het hebben van onvoldoende geld (inkomen) om een consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt gezien. Als grensbedrag voor alleenstaanden geldt

€ 1.030, voor echtparen zonder minderjarige kinderen is dat € 1.410.

Omdat de AOW-uitkering iets boven de armoedegrens ligt vallen mensen met AOW per definitie buiten de groep armen. Maar het zal duidelijk zijn dat mensen met alleen AOW geen vetpot hebben, laat staan als men slechts een deel van de AOW ontvangt.

1.1.      Ouderen

Nederland telt 5,4 miljoen mensen van 55 en ouder (31%)[4]. Het is zinvol onderscheid te maken tussen:

– ouderen die geacht worden nog te werken (55 – 67 jaar) = 2,7 miljoen

– vitale ouderen die na het bereiken van de AOW-leeftijd nog kunnen werken, betaald of onbetaald (67-75 jaar) = 1,5 miljoen

– ouderen van wie de vitaliteit na hun 75ste drastisch afneemt, uitzonderingen daargelaten = 1,2 miljoen

1.2.      Arme ouderen

Op jaarbasis is het bestaansminimum in Nederland € 12.300 voor een alleenstaande en € 16.920, dus € 8.460 per persoon, voor een tweepersoonshuishouden.

Van de hiervoor genoemde aantallen ouderen leven de volgende aantallen onder de lage inkomensgrens (hier gedefinieerd als beneden € 20.000 per jaar[5]):

– werkende ouderen 0,6 miljoen (< € 10.000 = 0,2 miljoen)

– vitale ouderen 0,9 miljoen (< € 10.000 = 0,08 miljoen)

– hoogbejaard 0,6 miljoen (< €10.000 – 0,04 miljoen

In percentages van het aantal ouderen, resp. van de totale bevolking gaat het dan om 11% (3,5%); 17% (5%) en 10% (3%).

Vrouwen zijn in de meerderheid in die groep. Voor een deel komt dat doordat vrouwen langer leven en daardoor in de groep ouderen (vooral na 70 jaar) vanzelf in de meerderheid zijn. Voor een ander deel is dit een gevolg van de geringere deelname van vrouwen aan het arbeidsproces en dus een lagere pensioenopbouw.

In de groep mensen die onder de armoedegrens leven zijn niet-westerse allochtonen ruim vertegenwoordigd. Wie op latere leeftijd in Nederland is gekomen krijgt per niet in Nederland gewoond jaar 2% minder AOW. Weinig allochtonen hebben 50 jaar in Nederland gewoond.

  1. Waarom zijn deze mensen arm?

Deze mensen zijn arm omdat zij een te laag of ongeregeld inkomen hebben en geen reserves hebben (van huis uit meegekregen of zelf opgebouwd vermogen) waarmee ze verliezen en tegenvallers kunnen opvangen.

 

Iedereen heeft een zeker inkomen nodig om in de basisbehoeften te kunnen voorzien: eten en drinken, een dak boven je hoofd, kleding, veiligheid en gezondheid en onderwijs. Wanneer je inkomen hier volledig aan opgaat, ben je niet vrij om jezelf te ontplooien en enige ontspanning te nemen. De bovengenoemde lage inkomensbedragen, eventueel aangevuld met gerichte subsidies zoals huursubsidie, zouden toereikend moeten zijn om in deze behoeften te voorzien. Het lijdt geen twijfel dat mensen in de lage inkomensgroep zich niet veel daarbuiten kunnen permitteren.

  1. Wat kunnen we hieraan doen?

Mensen die onder de lage inkomensgrens leven kunnen drie dingen doen:

– het inkomen aanvullen. Maar wanneer je bent uitgesloten omdat je te oud bent, niet fit of te laag geschoold zijn de mogelijkheden beperkt

– strak budgetteren. Het is een gegeven dat veel mensen met een laag inkomen niet goed weten welke kosten ze hebben en welk inkomen daar tegenover staat.

– inkomsten samenvoegen. Bijvoorbeeld door gezamenlijk te koken of meer dingen gezamenlijk met anderen te doen. Maar de mogelijkheden zijn beperkt als je inkomen bestaat uit een uitkering, want de uitkering wordt gekort zodra je samenwoont

De lage inkomensgrens ligt op 101% van het sociaal minimum, het minimaal benodigd bedrag om rond te komen. Dit is krap bemeten; velen komen er niet mee uit. Het vereist discipline, zorgvuldig budgetteren, weten waar je iets goedkoop kunt krijgen en een netwerk van helpers. Natuurlijk zijn er extra fondsen bij grote tegenvallers, de gerichte bijstand. Maar meevallers zijn er zelden, mensen kunnen geen reserves aanleggen. Ze hebben het moeilijk om aan de armoede te ontsnappen zodat ze erin blijven hangen.

Er zijn twee antwoorden mogelijk op de vraag wat we hieraan kunnen doen: het minimuminkomen verhogen en kansen bieden om met werk het inkomen te vergroten. Of natuurlijk een combinatie van beide.

3.1.      Minimuminkomen verhogen

Armoede slokt aandacht op, mensen zijn dagelijks bezig om te overleven. Zoeken naar werk zou bovenaan hun lijstje moeten staan, maar ze kunnen zich daarop niet toeleggen. Volgens die redenering zou het verhogen van het minimuminkomen de oplossing zijn. Maar die maatregel zou de prikkel om uit de armoede te geraken verminderen, de zogenoemde armoedeval. Het huidige kabinet wil liever iets doen aan het vermijden van de armoedeval dan het verhogen van het minimum inkomen (zie brief aan de Tweede Kamer van 6 april 2018[6]) en stimuleert armen – via gemeenten – om werk te vinden.

3.2.      Kans op werk vergroten

Het vergroten van de kans op inkomen door werk behoeft nuancering. De kans op werk hangt van een groot aantal factoren af: opleiding, achtergrond, leeftijd etc. Oudere werknemers (>55) die hun baan verliezen komen bijzonder moeilijk weer aan de slag. De gedachte dat oudere werknemers minder productief zijn dan jongere, is wijd verbreid maar is een misvatting. Uit onderzoek blijkt dat oudere werknemers de afname van fysieke vaardigheden (kracht, snelheid) compenseren met inzicht en effectiviteit. Het zijn juist de jongeren die minder productief zijn (maar productiever worden door te leren van oudere collega’s). Vanaf ca. 35 jaar blijft de productiviteit voor alle leeftijdsgroepen gelijk.[7] Randstad heeft zowel werkgevers als werklozen ondervraagd over de kansen op werk voor oudere werknemers.[8] Randstad waarschuwt dat in de ogen van de werkgevers de ideale werknemer tussen de 25 en 39 jaar oud is, vooral vanwege het up to date zijn van hun kennis, en dat straks misschien ook de 40-plusser voor zijn baan moet gaan vrezen.

In eerste instantie is het van belang om de uitstoot van oudere werknemers te verhinderen. Diverse studies tonen aan dat op behoud gerichte maatregelen (bijvoorbeeld taakverlichting), maar ook ontwikkelingsgerichte maatregelen de positie van oudere werknemers kunnen versterken. Is men eenmaal ‘uitgestoten’ dan is de kans op een nieuwe baan voor 55-plussers gering. Randstad ziet dat beide groepen, werknemers en werklozen, ingrijpen van de overheid noodzakelijk vinden. Het instellen van een quotum voor ouderen vinden werkgevers een stap de ver. Dé oplossing is het goedkoper maken van de oudere werknemer.

  1. Voorgestelde oplossingen

 4.1.      In het algemeen

In het algemeen moet er meer gedaan worden aan loopbaanplanning door zowel werkgevers als werknemers. Jongeren zijn vaardig met de nieuwste technieken, ouderen zijn beter in het herkennen en doorgronden van patronen op de werkvloer. Jongeren kijken vooruit en omhoog, ouderen kijken op zich heen. Het is van belang om met die kwaliteiten rekening te houden. Op verschillende plekken en op verschillende momenten zijn ouderen en jongeren nodig. Een goed team is in balans.

4.1.1. Zwaar werk periode beperken

Ook moet ‘zwaar werk’ beter gepland worden. Het is niet redelijk iemand 40 jaar lang continu zwaar belastend werk te laten doen en dan met pensioen te sturen. Er zou per vakgebied een grens gesteld moeten worden aan de tijd dat iemand continu dergelijk zwaar werk mag doen. Er zouden afspraken gemaakt moeten worden over een andere invulling van de loopbaan van mensen, na afloop van een ‘zwaar werk’ periode, binnen het bedrijf (naar toezichthoudend of coördinerend werk) of buiten het bedrijf (na enige omscholing).  Vervroegen van de pensioenleeftijd voor mensen in zware beroepen is om twee redenen onmenselijk: ze worden te lang belast totdat ze ‘op’ zijn en zij krijgen geen kans om hun andere kwaliteiten aan te spreken, waardoor het hen ook moeilijk wordt gemaakt om na hun pensionering ander werk te verrichten en bij te verdienen.

4.1.2. Oudere werknemers financieel aantrekkelijker maken

Daarnaast moet het voor werkgevers aantrekkelijker worden om oudere werknemers in dienst te nemen. De beste manier om dat te bereiken lijkt het goedkoper maken van oudere werknemers, door

– loon te baseren op geleverde prestaties en toegevoegde waarde en niet op leeftijd (waardoor oudere werknemers onevenredig duur zijn)

– geen speciale ontziemaatregelen voor ouderen in te voeren

Het zogenaamde generatiepact van de vakbonden (meer faciliteiten, korter werken, zoveel mogelijk met behoud van salaris) maakt oudere werknemers juist onaantrekkelijk voor werkgevers.

 

Specifiek voor de groepen ouderen die in armoede leven zijn de volgende maatregelen gewenst.

 

4.2.      Armoede bij 55-plussers

Het aantal ouderen in de categorie 55-65 jaar dat in armoede leeft is 600.000.

Volgens CBS-cijfers is de groep 55+ werkzoekenden slechts 120.000. Dit komt omdat het CBS mensen die meer dan een uur werken inboekt als werkhebbend. Genoemde 120.00 zijn dus mensen die absoluut geen werk hebben en leven van een WW-uitkering of de bijstand. In de praktijk zal het aantal mensen dat van een uitkering leeft veel groter zijn.

Als mogelijkheid voor het verhogen van het inkomen van werkloze ouderen met een WW- of bijstandsuitkering komen de volgende oplossingen in aanmerking:

– aanpassing van de wet tegemoetkoming loondomein, die een loonkostenvoordeel biedt voor werkgevers die oudere werknemers met een uitkering in dienst nemen: door de drie-jaarstermijn voor de korting van € 6000,- per jaar te laten vervallen.

– laten doorlopen van de WW-uitkering van 55+ers die hun baan verliezen totdat zij de AOW leeftijd bereiken. Werkgevers die deze mensen in dienst nemen zouden alleen het verschil tussen de WW-uitkering c.q. de bijstand en het voor de baan geldende salaris moeten bijbetalen. Ze zouden dan ook alleen sociale lasten afdragen over de suppletie.

– standaard uitkering voor 55+ die hun baan verliezen op AOW niveau, ca. € 1.590 per maand. De uitkering zou onder voorwaarden verstrekt kunnen worden, namelijk dat de verkrijger zich enige tijd, zeg minstens 19 uur per week, inzet voor de gemeenschap via vrijwilligerswerk. In samenhang hiermee zou de onbelaste vergoeding voor vrijwilligerswerk, die per 2019 € 170 per maand bedraagt, opgetrokken kunnen worden tot € 300 per maand.

 

Voordeel van deze maatregelen is dat de armoede direct wordt aangepakt, mogelijk nadeel kan zijn dat ouderen het beschouwen als een stimulans om geen werk meer te zoeken. Anderzijds biedt de toegenomen zekerheid van een vast inkomen de oudere werknemer meer mogelijkheden om flexwerk te accepteren of als zzp-er aan de slag te gaan. Tegelijkertijd kan hij omzien naar andere banen die beter passen bij leeftijd en gestel, wat zeker interessant is voor mensen die lang hebben gewerkt in zware beroepen.

4.3.      Armoede bij 75-plussers

Mensen van 75+ met alleen een AOW-uitkering hebben het zwaar. Op hun leeftijd hebben ze weinig kansen om hun inkomen aan te vullen met bijbaantjes. Voor deze groep moet de oplossing gevonden worden in een extra heffingskorting voor 75+ of een inkomenstoeslag. Een alleenstaande 75-plusser heeft een heffingskorting van € 2001 per jaar (ouderenkorting € 1578 mits niet meer inkomen dan € 47.500 en een alleenstaande- toeslag van € 423). Om het inkomen substantieel te verbeteren zou de korting opgetrokken moeten worden tot € 3.000. Een andere oplossing is om 75-plussers een standaard inkomenstoeslag te geven van € 250 per maand.

De financiering zou gevonden kunnen worden door het recht op AOW te beperken door mensen met een pensioen groter dan € 100.000. (Fiscalisering).

Ter discussie

De thema-afdeling houdt zich aanbevolen voor aanvullingen en commentaar, zowel op de inhoud van de analyse als op de voorgestelde oplossingen. Mail graag aan: secretaris@d66seniorensamenleving.nl

 

Versie 06 – 2020.

Bijlage: (bron ?)

Ook: Het modaal inkomen is de laatst 10 jaar gestegen van € 32000 naar € 36000.

[1] Voor de cijfermatige onderbouwing van dit document is gebruik gemaakt van de publicatie Armoede en Sociale uitsluiting 2018 van het CBS.

[2] SCP, Armoede in kaart 2018

[3] Erikson, E.H. (1963). Childhood and Society. New York, Norton.

[4] CBS statline februari 2018

[5] CBS statline inkomensklassen maart 2018, resp. 589.700 (208.600); 913.300 ( 78.300) en 570.300 (38.100) mensen

[6] Zie kamerbrief-cbs-rapport-armoede-en-sociale-uitsluiting.pdf

[7] Dirk Armeel heeft in een artikel in Recruiting & HR de uitkomsten van verschillende studies hierover op een rijtje gezet.
Zie http://www.langer-werken.be/evidence_based/productiviteit_en_motivatie/indez.php.

[8] Studie uitgevoerd in mei 2016 door marktonderzoekbureau MWM2.
Zier: https://www.randstad.nl/binaries/content/assets/randstad.nl/werknemers/onderzoeken/def-pm15632_pr-50plusser-rapport.pptx

Laatst gewijzigd op 9 november 2020